De mens heeft een lichaam en de mens is een lichaam. Dat laatste wordt soms ‘over het hoofd’ gezien, terwijl het eigenlijk het meeste waar is. Wij zijn door en door lichamelijk. Niet alleen in onze zintuiglijke waarneming, maar ook in ons denken en in onze taal.
Ons lichaam is de plek waar wij bestaan. Wie ‘ik’ zegt, wijst naar zijn lichaam. Je lichaam is het uitgangspunt waarmee je in de wereld staat.
Een levend lichaam staat in verbinding met de buitenwereld zonder zichzelf te verliezen. Het ademt in en het ademt uit. Het neemt op en het scheidt af. Het opent zich en sluit zich af. Een levend lichaam is daarom zowel afhankelijk als zelfstandig. De voortdurende beweging van het levende lichaam (openen en afsluiten) zorgt voor onrust en verandering. De lichamelijke mens is nooit af, maar in wording.